Noot: eisen aan examinator (CBHO 2 augustus 2022, 2022/035)

Geschreven door: J.S. Buiting
Laatstelijk gewijzigd: 11 augustus 2022

1. Samenvatting uitspraak

Afbeelding: A.O.C. Verpaalen, Beroep tegen examen en tentamen. Art. 40 W.U.B., Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1978.

In casu werd de scriptie van een student aan de masteropleiding Astronomy beoordeeld met een 6,5. De beoordeling is uitgevoerd door een hoogleraar en een andere docent. De student kan zich niet vinden in zijn cijfer en hoopt met een hoger cijfer kans te maken op een promotieplek of een beurs van een onderzoeksinstituut. In eerste instantie heeft de student beroep ingesteld bij het College van Beroep voor de Examens, dit is ongegrond verklaard. Vervolgens heeft hij beroep ingesteld bij het College van Beroep voor het Hoger Onderwijs (CBHO). Daar voert de student aan dat de beoordeling van zijn scriptie onzorgvuldig is uitgevoerd. De eerste examinator zou namelijk ondeskundig zijn, de tweede examinator is vermeend niet onafhankelijk, er zou sprake zijn van machtsmisbruik en ten slotte is niet duidelijk hoe het tentamen precies is beoordeeld. Het CBHO verklaart het beroep van de student ongegrond, niet vastgesteld kan worden dat de beoordeling onzorgvuldig tot stand is gekomen.

2. Noot

2.1 Deskundigheid van de examinator

In casu betwist de student dat de examinator deskundig is. De eerste examinator zou namelijk weliswaar aan het hoofd van een onderzoeksgroep staan, maar die groep is gericht op het doen van onderzoek met een telescoop van de aarde, terwijl de scriptie van de student een telescoop in de ruimte betrof. De inhoudelijke kennis van de examinator zou volgens de student dan ook niet aansluiten bij het scriptie-onderwerp. Het CBHO ziet geen aanknopingspunten om aan de deskundigheid van de examinator te twijfelen. Mede omdat ter zitting door de universiteit betwist is dat de examinator ondeskundig zou zijn.

Een beroep op de ondeskundigheid van de examinator kan niet snel slagen. Een examinator wordt namelijk uit hoofde van zijn functie geacht deskundig te zijn (zie ook CBHO 20 februari 2019, 2018/097). Hij is immers door de onafhankelijke en deskundige examencommissie voor dat tentamen aangewezen als examinator. Het is aan de examencommissie om te bepalen wie deskundig is om een tentamen af te nemen.

2.2 Recht op een onafhankelijke tweede of derde examinator

Uit de Whw vloeit niet voort dat een tentamen, zoals een scriptie, door meer dan één examinator nagekeken moet worden. Een tentamen dat door één examinator is beoordeeld is dan ook niet die perse onzorgvuldig (zie ook CBHO 8 mei 2019, 2018/191). Dit is slechts anders als bijvoorbeeld in de Oer is bepaald dat een tentamen door meerdere examinatoren beoordeeld moet worden. De student mag de instelling immers houden aan haar eigen regels. Om geschillen te voorkomen en de kwaliteit te bewaken is het aan te bevelen om voornamelijk bij belangrijke tentamens, zoals scripties, te werken met twee examinatoren. De belangen voor de student en de instelling zijn dan groot en tussen de student en de examinator bestaat een afhankelijkheidsrelatie. De student is immers bijzonder afhankelijk van de examinator om af te kunnen studeren. Een tweede examinator kan hier balans in brengen en een eventuele (schijn van) een oneerlijke beoordeling wegnemen. Daarnaast kan een tweede examinator bijdragen aan de kwaliteit en de uniformiteit van de beoordeling.

In casu was de scriptie door twee examinatoren beoordeeld, dit kon een geschil evenwel niet voorkomen. De student stelde dat de tweede examinator niet onafhankelijk was, aangezien hij eerder heeft samengewerkt met de eerste examinator. Het CBHO stelt vast dat er geen grond is voor twijfel aan de objectiviteit en onafhankelijkheid van de tweede examinator. De student baseert zijn stellingen namelijk op vermoedens. Ook de stellingen van de student dat sprake is van machtsmisbruik en academisch wangedrag zijn niet onderbouwd. Er is dan ook, anders dan de student had betoogd, geen grond om een derde examinator de scriptie te laten beoordelen.

Het is de vraag in hoeverre een examinator onafhankelijk moet zijn bij de beoordeling van een tentamen. Van een volledig onafhankelijke examinator kan namelijk vaak geen sprake zijn. De examinator is immers doorgaans de docent die het betreffende onderwijs geeft, via die weg kent hij de student. Het onderwijs en het examen kunnen ook niet los van elkaar gezien worden. Het onderwijs wordt immers mede zodanig ingericht dat het de student voorbereid op het tentamen. Het onderwijs en tentamen moeten dan ook op elkaar aansluiten. Daarnaast vloeit uit de academische vrijheid van de docent/examinator voort dat het aan hem is om zowel het onderwijs als het tentamen vorm te geven. De docent en de examinator zijn dan ook vaak dezelfde persoon, die in beide hoedanigheden de student kent. De examinator is dan ook niet geheel onafhankelijk. Dat is mijns inziens geen bezwaar, zolang het tentamen objectief, zonder aanziens des persoon, wordt beoordeeld.

2.3 Tentamens en het motiveringsbeginsel

De student in kwestie geeft aan dat hij het onduidelijk vindt hoe de scores op het scoreformulier tot stand zijn gekomen en hoe dit vervolgens heeft geleid tot het cijfer 6,5. De student doet met andere woorden een beroep op het motiveringsbeginsel. Op het scoreformulier zijn criteria weergegeven met daarnaast het puntenaantal van de student. De universiteit heeft aangegeven dat niet op voorhand is bepaald hoe de verschillende criteria gewogen moeten worden. Er kan dan ook niet toegelicht worden hoe de criteria leiden tot een bepaald cijfer. Volgens het CBHO is evenwel geen sprake van een onzorgvuldige beoordeling.

Uit artikel 3:46 van de Awb vloeit voort dat een besluit moet rusten op een deugdelijke motivering, dit geldt ook voor de vaststelling van de uitslag van een tentamen. Het is evenwel de vraag in hoeverre de beoordeling van een tentamen gemotiveerd moet worden. De ondergrens vloeit voort uit de Whw. In artikel 7.13, tweede lid, onder q, van de Whw is namelijk bepaald dat de student kennis moet kunnen nemen van de vragen en opdrachten van een tentamen en van de bijbehorende beoordelingsnormen. Het instellingsbestuur moet hier regels over stellen in de onderwijs- en examenregeling. Hij heeft hierbij een grote mate van beleidsvrijheid, deze vrijheid strekt echter niet zover dat de beoordelingsnormen in het geheel niet inzichtelijk gemaakt worden (zie ook CBHO 10 juni 2020, 2019/204).

Voor elk tentamen dienen dan ook beoordelingsnormen vastgesteld te worden, dit kan bijvoorbeeld door middel van regels of richtlijnen, een antwoordmodel of een beoordelingsformulier. Uit de jurisprudentie blijkt dat het beoordelingsformulier niet zover hoeft te strekken dat alle mogelijke antwoorden hierin worden weergegeven, met de punten die de student voor dat betreffende antwoord zou ontvangen. Voor veel tentamens zijn namelijk een veelheid van antwoorden mogelijk waarbij van geval tot geval bekeken moet worden hoeveel punten toegekend worden. Het CBHO bepaalde bijvoorbeeld dat het voor een tentamen in de Rechtsgeleerdheid ondoenlijk is om alle mogelijke antwoorden op te nemen in het antwoordmodel (zie CBHO 18 juli 2018, 2018/051.).

In het kader van een schoolexamen Nederlands kreeg de rechtbank Arnhem eveneens de vraag in hoeverre de beoordeling van dit examen direct moet voortvloeien uit het antwoordmodel (Rechtbank Arnhem 9 maart 2011, ECLI:NL:RBARN:2011:BP8106). Hierover oordeelde de rechtbank:

“In de aard van zo’n toets -in wezen het schrijven van een opstel- ligt besloten dat de beoordeling voor een belangrijk deel zal moeten berusten op intuïtief inzicht van de beoordelaar op grond van zijn vakdeskundigheid. Het zal zich bij een beoordeling van dergelijk werk dan ook niet licht kunnen voordoen dat de beoordeling apert onjuist te noemen valt, ook al is verschil van mening over de waarde mogelijk.”

Uit de aard van een tentamen kan dan ook voortvloeien dat de beoordelingsnorm waarmee de beoordeling van een tentamen wordt gemotiveerd beperkt is. Het is namelijk niet mogelijk om met een antwoordmodel te voorzien in alle mogelijke manieren waarop een tentamen wordt afgelegd. Dit geldt in het bijzonder voor open vragen, opstellen, papers en scripties. De examinator mag dan werken met een generieke beoordelingsnorm. Hij heeft vervolgens beoordelingsvrijheid om te bepalen hoe het betreffende tentamen precies wordt beoordeeld. Wel moet hij zich bij de beoordeling houden aan de kaders gesteld in de betreffende beoordelingsnorm.


Verwijzen naar dit artikel? Gebruik de aanbevolen citeerwijze: J.S. Buiting, ‘Noot: eisen aan examinator (CBHO 2 augustus 2022, 2022/035)‘, Lex Scholaris 2022/3, raadpleegbaar via: www.lexscholaris.nl/artikelen/noot-eisen-aan-examinator-cbho-2022/035, par. X.X.


Meer lezen:


Vorige
Vorige

Analyse Wetsvoorstel terugdringen verzuim

Volgende
Volgende

Wet Taal en Toegankelijkheid op pauze