Jurisprudentie: fraude en het voordeel van de twijfel III

2 september 2024
Geschreven door: mr. J.S. Buiting

Een student werd beschuldigd van fraude nadat bleek dat een andere student identieke antwoorden had gegeven op een tentamen (ABRvS 23 augustus 2023, ECLI:NL:RVS:2024:3442). De student in kwestie kon hier geen verklaring voor geven, de Afdeling moest bepalen of sprake was van fraude of dat de student het voordeel van de twijfel gegund had moeten worden.

Juridisch kader
Op grond van artikel 12b van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek heeft de examencommissie als taak om de kwaliteit van de tentamens te borgen. Hiertoe kan de examencommissie een student die betrapt is op het plegen van fraude een sanctie opleggen, namelijk de student het recht ontnemen om gedurende maximaal een jaar tentamens af te nemen. In het geval van ernstige fraude kan de inschrijving van de student zelfs beëindigd worden. De examencommissie kan ook als er geen sprake is van fraude, maar de kwaliteit van het tentamen toch in geding is vanwege een onregelmatigheid, het betreffende tentamen ongeldig verklaren. In dit geval wordt er geen sanctie opgelegd aan de student, maar moet hij wel het tentamen opnieuw maken.

Oordeel van de examencommissie
In deze zaak stelde de examencommissie vast dat sprake was van fraude. De toets werd in twee shifts afgenomen, de student deed mee aan de eerst shift en de student met de identieke antwoorden zat in de tweede shift. Het betrof een toets met 40 meerkeuzevragen, met ieder 4 antwoordmogelijkheden. Beide studenten gaven exact dezelfde antwoorden, uit de loggegevens bleek bovendien dat de student vaak de toetsomgeving heeft verlaten, aangenomen wordt dat de student dit heeft gedaan om foto’s te maken van de toets. De student in de tweede shift vulde bovendien het tentamen abnormaal snel in. De examencommissie besluit de student vanwege het plegen van fraude voor een jaar uit te sluiten van deelname aan de tentamens.

Oordeel van de Afdeling

Cautie
Alvorens inhoudelijk op de zaak in te gaan, moet de afdeling de vraag beantwoorden of de student de cautie gegeven had moeten worden voordat zij gehoord werd door de examencommissie. Dit betekent dat de student verteld had moeten worden dat zij niet mee hoefde te werken aan het horen omdat dit haar zou kunnen benadelen. Volgens de Afdeling had de examencommissie dit moeten vertellen aan de student, omdat haar een bestraffende sanctie boven het hoofd hing. De Afdeling oordeelt evenwel dat dit gebrek gepasseerd kan worden, omdat de student hierdoor niet is benadeeld.

Fraude
Ten aanzien van de vraag of de student fraude heeft gepleegd, licht de Afdeling toe dat dit enkel het geval kan zijn als buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de student heeft gefraudeerd. Dit leidt de Afdeling af uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Staat dit niet vast, dan moet de student het voordeel van de twijfel gegund worden.

De Afdeling stelt vast dat de surveillant geen onregelmatigheden heeft waargenomen gedurende de toetsafname. Wel zijn de loggegevens afwijkend, maar dit zou ook een andere oorzaak kunnen hebben. Daarnaast is niet vastgesteld dat er tussen de twee studenten contact is geweest over de toets. De examencommissie heeft naar het oordel van de Afdeling niet kunnen bewijzen dat sprake was van fraude, de student moet daarom het voordeel van de twijfel gegund worden.

Onregelmatigheid
Hoewel van fraude geen sprake is, oordeelt de Afdeling wel dat de examencommissie terecht heeft vastgesteld dat er onregelmatigheden hebben plaatsgevonden. Dit bestaat eruit dat twee studenten identieke antwoorden hebben gegeven, ook zijn de loggegevens van de student afwijkend. Er kan dan ook niet gegarandeerd worden dat de resultaten van de toets een juist oordeel geven van de kennis, inzicht en vaardigheden van de student. Daarbij weegt de Afdeling mee dat dit een belangrijk tentamen is, na het afleggen van dit tentamen zou de student een voorbehouden medische handeling mogen gaan verrichten.

Conclusie
Met de vorige uitspraken van de Afdeling over fraude was de lat al hoog komen te liggen voor de examencommissie om fraude aan te tonen. Dit is op zich begrijpelijk omdat de vaststelling van fraude leidt tot een bestraffende sanctie die voor de student behoorlijke studievertraging met zich kan brengen. In dit geval gaat de Afdeling mijns inziens wel erg ver in het borgen van de rechten van de student. Er is in deze zaak geen redelijke verklaring voor de identieke tentamens van beide studenten, bovendien blijkt uit de loggegevens dat de student in de gelegenheid is geweest om te frauderen. Gezien de jurisprudentie verwacht ik dat examencommissies de teugels ook gaan aanhalen en overstappen naar een zwaardere vorm van proctoring waarbij het scherm en mogelijk ook de student continu worden gefilmd gedurende de afname van een toets. Het is de vraag of dit beter is voor de student.



Duidelijk is dat de tentamenantwoorden van een student deels identiek zijn aan die van een andere student, of en hoe er is gefraudeerd is echter niet bekend…


Wanneer is er sprake van fraude en wanneer kunnen gelijkenissen in de beantwoording van tentamenvragen op toeval berusten en moet de student het voordeel van de twijfel gegund worden?


Vorige
Vorige

Jurisprudentie: ontslag docent-assistent na uitspraken over Paarse Vrijdag

Volgende
Volgende

Jurisprudentie: intrekken erkenning leerbedrijf