Jurisprudentie: leerplichtambtenaar niet streng genoeg bij vrijstelling schoolonderwijs

29 oktober 2024
Geschreven door: mr. dr. J.S. Buiting

Het gerechtshof Amsterdam oordeelt dat leerplichtambtenaren strenger moeten toetsen of ouders hun kinderen thuis mogen houden van school vanwege hun geloofsovertuiging (Gerechtshof Amsterdam 22 oktober 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:2924). Het Hof maakt zich zorgen over het toenemend aantal vrijstellingen van de leerplicht, terwijl er nauwelijks toezicht is op het thuisonderwijs dat deze kinderen krijgen.

De zaak in het kort
De ouders in kwestie willen hun dochter thuis houden omdat er volgens geen school is die onderwijs aanbiedt dat past bij hun geloof. Zij hangen het Soefisme aan, dit is een mystieke stroming van de Islam. De leerplichtambtenaar stelde evenwel dat de dochter naar school moet omdat niet aan de voorwaarden voor vrijstelling van schoolonderwijs wordt voldaan.

Juridisch kader
Op grond van artikel 5, onder b, van de Leerplichtwet 1969 zijn ouders vrijgesteld van de plicht om hun kind naar school te laten gaan, indien zij bedenkingen hebben tegen de richting van het onderwijs dat op een redelijke afstand van de woning wordt aangeboden. Deze bedenkingen moeten voortkomen uit een welbepaalde godsdienstige overtuiging of levensbeschouwing en moeten voldoende concreet en zwaarwegend zijn. Hoewel ouders deze vrijstelling van rechtswege verkrijgen, kan de leerplichtambtenaar achteraf beoordelen of aan de eisen voor de vrijstelling is voldaan.

Argumenten van de ouders
De ouders voerden verschillende bezwaren aan tegen de beschikbare scholen in de omgeving. De bijzondere islamitische, joodse, antroposofische en christelijke scholen zouden bij hen leiden tot ernstige gemoedsbezwaren vanuit hun geloofsovertuiging. Ten aanzien van openbare scholen hadden zij drie hoofdbezwaren: deze scholen zouden hun geloofsovertuiging niet uitdragen of bevorderen vanwege hun neutrale karakter, ze zouden alle religies eerbiedigen (wat volgens de ouders de spirituele ontwikkeling van hun dochter zou schaden), en ze zouden de geestelijke, cognitieve en sociale ontwikkeling van hun dochter van elkaar scheiden. Dit laatste vonden de ouders onwenselijk omdat hun levensovertuiging geen onderscheid maakt tussen spirituele en wereldse aspecten van het leven. Ze wilden dat hun dochter onderwijs zou krijgen waarin het soefisme verweven zou zijn.

Oordeel van het Hof
Het Hof erkent dat het soefisme dat de ouders aanhangen een voldoende welbepaalde godsdienstige overtuiging is. Voor wat betreft de bezwaren tegen de bijzondere scholen oordeelt het Hof dat deze voldoende concreet en zwaarwegend zijn.

De bezwaren tegen het openbaar onderwijs schieten echter tekort, deze zijn niet voldoende concreet en zwaarwegend. Het Hof stelt vast dat openbare scholen zich kenmerken door levensbeschouwelijke neutraliteit. De ouders hebben volgens het Hof niet aannemelijk gemaakt dat openbare scholen hun geloofsovertuiging zouden tegenspreken of afkeuren. Ook hebben zij niet concreet gemaakt hoe de ontwikkeling van hun dochter zou worden geschaad als zij op een openbare school met andere geloofsovertuigingen in aanraking komt. Het Hof weegt hierbij mee dat de ouders geen contact hebben gezocht met de openbare scholen in hun omgeving om te onderzoeken of hun zorgen terecht zijn. Zonder een dergelijk onderzoek kunnen de bezwaren van de ouders volgens het Hof niet als voldoende concreet worden beschouwd.

Het enkele feit dat er geen school bestaat die precies aansluit bij de wensen van de ouders, is tevens geen reden voor een vrijstelling van de schoolplicht, zo oordeelt het Hof. De ouders hebben immers de mogelijkheid om zelf een school op te richten die aan hun wensen voldoet.

Overwegingen ten overvloede
Aan het slot van haar arrest stelt het Hof vast dat het aantal vrijstellingen vanwege bedenkingen van overwegende aard de afgelopen jaren hand over had is toegenomen. Er is evenwel weinig zicht op hoe het gaat met leerlingen die vervolgens thuisonderwijs krijgen. Het is het Hof opgevallen dat de instructie die leerplichtambtenaren hanteren bij het beoordelen van deze vrijstellingen uitgaan van een marginale toets van de bedenkingen van de ouders, terwijl dit blijkens de jurisprudentie juist indringend getoetst moet worden. Dit heeft tot gevolg dat steeds meer leerlingen vanwege de overtuigingen van hun ouders niet naar school gaan. Het Hof roept

Vorige
Vorige

Jurisprudentie: procesbelang bij een onvoldoende

Volgende
Volgende

Jurisprudentie: hardheidsclausule en inschrijving