Jurisprudentie: sluiting school na grove veronachtzaming medezeggenschap

10 juni 2024
Geschreven door: mr. J.S. Buiting

Onlangs moest de Ondernemingskamer beoordelen of het bevoegd gezag had mogen besluiten dat een school opgeheven zou worden, zonder dat de medezeggenschap hierbij was betrokken. De school had te weinig leerlingen, de kwaliteit van het onderwijs schoot te kort en de school was verlieslatend (Gerechtshof Amsterdam 23 mei 2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:1551).

Juridisch kader
Op grond van artikel 11 van de Wet medezeggenschap op scholen (Wms) heeft de medezeggenschapsraad het recht om het bevoegd gezag advies te geven over onder meer sluiting van de school. De medezeggenschapsraad heeft vervolgens zes weken de tijd om advies uit te brengen. Als het bevoegd gezag geen advies vraagt, terwijl dit wel vereist is op grond van artikel 11 Wms, dan kan de school zich wenden tot de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms (artikel 34, derde lid, van de Wms). De medezeggenschapsraad geeft in die procedure alsnog een advies en hier kan het bevoegd gezag op reageren. De commissie moet vervolgens beoordelen of bij de afweging van de betrokken belangen het bevoegd gezag in redelijkheid tot zijn besluit had kunnen komen. Als dat niet het geval is, heeft de commissie de bevoegdheid om onder meer het besluit ongedaan te maken.

De zaak
In deze zaak ging het om een school die al een aantal jaren op rij te weinig leerlingen had waardoor de school onder de opheffingsnorm uit kwam. Daarnaast heeft de Inspectie vastgesteld dat de kwaliteit van het onderwijs zeer zwak was en dat het bestuur van de school niet aan de eisen voldeed. De minister heeft al eens besloten de bestuurder te vervangen en de daarop volgende bestuurders en toezichthouders zijn steeds kort in functie geweest. Uiteindelijk heeft het bevoegd gezag besloten de school op te heffen, maar hier is de medezeggenschapsraad niet bij betrokken. Zij zijn daarom een procedure begonnen bij de Landelijke Commissie voor Geschillen Wms, die oordeelde dat het opheffingsbesluit niet in stand kon blijven omdat de medezeggenschap niet was betrokken.

Het oordeel van de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam
De Ondernemingskamer oordeelt dat het bevoegd gezag de ondernemingsraad zeldzaam fundamenteel heeft veronachtzaamd door geen advies te vragen over de opheffing van de school. Ook nadat duidelijk was gewordend dat de medezeggenschap betrokken moest worden, zijn hiertoe geen pogingen ondernomen. Dit betekent naar het oordeel van de Ondernemingskamer evenwel niet dat het opheffingsbesluit vernietigd moet worden. De Landelijke Commissie voor Geschillen Wms had de belangen bij dit besluit moeten afwegen en had niet mogen beslissen dat het besluit niet in stand mag blijven louter omdat de medezeggenschap niet was betrokken. De Ondernemingskamer oordeelt dat voortzetting van de school niet meer mogelijk is: er zijn te weinig leerlingen, de kwaliteit van het onderwijs is ver onder de maat en de school is structureel verlieslatend. De school mag dan ook opgeheven worden. Wel moet er volgens de Ondernemingskamer onmiddellijk invulling gegeven worden aan overleg met de medezeggenschap.

Vorige
Vorige

Wetgeving: consultatie toets anderstalig onderwijs

Volgende
Volgende

Jurisprudentie: verlengen stemmen studentenraadsverkiezingen