Jurisprudentie: beroepsverbod leraar na plegen ontucht
7 augustus 2023 Geschreven door: mr. J.S. Buiting
Recent stond een leraar voor de strafrechter omdat hij ontucht zou hebben gepleegd met een van zijn leerlingen (Rechtbank Noord-Nederland 1 augustus 2023, ECLI:NL:RBNNE:2023:3167). De leraar zou de leerling bij zich hebben geroepen voor bijles en haar vervolgens onzedelijk hebben betast. Hij stelt haar slechts bij de schouder te hebben aangeraakt en haar omhelst te hebben.
Hoewel behalve de verdachte en het slachtoffer niemand iets heeft gezien, kan ontucht toch bewezen worden. De verklaring van het slachtoffer is namelijk consistent en gedetailleerd. Daarnaast is er voldoende steunbewijs. Het slachtoffer heeft namelijk vrijwel direct na het incident een collega geappt en hierover met haar en later een vriendin gesproken. De verklaringen van hen komen overeen met die van het slachtoffer. De collega heeft daarnaast verklaard dat het slachtoffer direct na het incident hevig geëmotioneerd was. Er is volgens de rechtbank voldoende bewijs om de leraar schuldig te achten van het plegen van ontucht.
De rechtbank oordeelt dat de verdachte een grove en onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer. Hij heeft daarnaast het vertrouwen dat in hem als leraar is gesteld geschaad door ontucht te plegen met een aan hem toevertrouwde minderjarige. Het wordt de leraar zeer kwalijk genomen dat hij geen professionele afstand heeft gehouden tot het slachtoffer. In het bijzonder omdat ontucht met een minderjarige zeer nadelige gevolgen kan hebben voor het slachtoffer, waardoor zij ernstig geschaad kan worden in haar ontwikkeling.
De rechtbank neemt het de leraar zeer kwalijk dat hij het plegen van ontucht is blijven ontkennen. De reclassering vermoedt daarnaast dat er een risico is dat de leraar in herhaling valt, gecombineerd met zijn werkveld is dit een groot risico. Er wordt daarom geadviseerd om de leraar het recht te ontnemen om als leraar werkzaam te zijn. De rechtbank oordeelt dat de leraar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden en een beroepsverbod van twee jaren opgelegd moet worden. De leraar mag gedurende die tijd niet als leraar werkzaam zijn en het bevoegd gezag van een school mag hem gedurende die tijd niet in dienst nemen (artikel 7.3 van de Wet voortgezet onderwijs 2020). Aan het slachtoffer moet de leraar ten slotte een immateriële schadevergoeding van € 5.000,- betalen.
De Afdeling moest onlangs beoordelen of een student die een voldoende (6,5) had behaald voor haar masterscriptie, nog procesbelang heeft bij het aanvechten van dit cijfer…