Jurisprudentie: bewijslast niet gebruiken studentenreisproduct

1 augustus 2023 Geschreven door: mr. J.S. Buiting

Zodra een student niet langer staat ingeschreven bij zijn opleiding heeft hij geen recht meer op een studentenreisproduct. Hoewel hij hier geen recht meer op heeft, kan de student hier nog wel gebruik van maken zolang het reisproduct niet is stopgezet. Het kan dan ook voorkomen dat een student een reisproduct in bezit heeft of hiermee reist terwijl hij hier eigenlijk geen recht meer op heeft. In dat geval wordt aan de student een bedrag in rekening gebracht voor elke halve maand dat hij toch reist met dit reisproduct (artikel 3.27, tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000). De eerste halve maand betaalt de student hier nu € 81,40 voor en de volgende halve maanden telkens € 162,82.

In een recente zaak bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kwam de vraag aan de orde of de minister of de student moet bewijzen of de student nog gebruik heeft gemaakt van zijn studentenreisproduct nadat hij is uitgeschreven van zijn opleiding (CRvB 12 juli 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:1323). De student in kwestie was op 30 april 2019 uitgeschreven van zijn opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs, maar had zijn reisproduct pas op 4 augustus 2019 stopgezet. De minister heeft hiervoor € 600,- OV-schuld in rekening gebracht omdat de student twee en een halve maand onterecht gebruik had gemaakt van zijn studentenreisproduct. De student stelt slechts eenmaal onrechtmatig gereisd te hebben en dus minder te hoeven terugbetalen. Duidelijk is dat het in de eerste plaats aan de minister is om te bewijzen of de student onrechtmatig met zijn reisproduct heeft gereisd. De minister stelt immers dat de student onrechtmatig gereisd zou hebben.  

De rechtbank oordeelde in eerste aanleg dat de minister dit in deze zaak niet had bewezen. De informatie die de minister hier automatisch over had verkregen was namelijk niet meer beschikbaar. Er kon dan ook niet langer vastgesteld worden of de student in de betreffende periode had gereisd. De CRvB komt tot een andere conclusie. De minister heeft wel degelijk aan de op hem rustende bewijslast voldaan, door schermafdrukken uit het computersysteem te tonen waaruit de reisbewegingen van de student blijken. De student kan dit enkel weerleggen met eigen objectieve bewijsmiddelen, dit heeft hij echter niet gedaan. De OV-schuld blijft dan ook in stand. 

Meer lezen:

Vorige
Vorige

Jurisprudentie: beroepsverbod leraar na plegen ontucht

Volgende
Volgende

Jurisprudentie: geschil ouders over thuisonderwijs