Jurisprudentie: intrekken mastergraad na ontbreken accreditatie
29 augustus 2023 Geschreven door: mr. J.S. Buiting
In oktober 2022 werd bekend dat de Open Universiteit mastergraden had verstrekt voor een opleiding die per ongeluk niet was geaccrediteerd. Aan de afgestudeerde studenten van deze opleiding werd door de universiteit medegedeeld dat zij niet langer een mastergraad mogen voeren, zij mogen zich niet langer MBA noemen. De rechtbank werd onlangs de vraag gesteld of een afgestudeerde student inderdaad geen mastergraad mag blijven voeren, omdat deze achteraf onrechtmatig verleend bleek te zijn (Rechtbank Rotterdam 21 augustus 2023, ECLI:NL:RBROT:2023:7391).
De student stelt dat uit artikel 7.10a van de Whw blijkt dat de Open Universiteit in principe bevoegd is tot het verlenen van een graad. Uit dit artikel blijkt niet dat van accreditatie sprake moet zijn om van deze bevoegdheid gebruik te maken. De student stelt dat hij er tevens vanuit had mogen gaan dat de universiteit bevoegd was om een mastergraad te verlenen. Nu achteraf blijkt dat de universiteit niet bevoegd was, zou de universiteit hebben gehandeld vanuit een gepretendeerde bevoegdheid. Dit maakt de graadverlening volgens de student een rechtsgeldig besluit in de zin van de Awb. Bepalend voor een dergelijke gepretendeerde bevoegdheid is of de universiteit heeft beoogd een besluit met publiekrechtelijk rechtsgevolg te nemen, dit is volgens de student het geval aangezien de universiteit destijds niet wist dat de graadverlening onrechtmatig was. Nu de verlening van de graad volgens de student een besluit in de zin van de Awb is, moet de brief over het niet meer mogen voeren van de graad gezien worden als een besluit tot intrekking van de mastergraad. Tegen dit besluit tot intrekking staat vervolgens bezwaar en beroep open. De universiteit ziet de brief aan de student niet als een besluit, maar slechts als een kennisgeving. Er zou hiertegen dan ook geen bezwaar en beroep openstaan.
De rechtbank stelt evenwel vast dat de brief van de universiteit is aan te merken als besluit in de zin van de Awb, dat strekt tot intrekking van de mastergraad. De universiteit is immers in beginsel bevoegd een graad te verlenen, ook verkeerde de universiteit in de veronderstelling dat zij hiertoe bevoegd was. De graad is dan ook verleend met een gepretendeerde publiekrechtelijke bevoegdheid. De uitreiking van de graad was daardoor een besluit, net als het later intrekken van deze graad. Hiertegen stond dan ook bezwaar en vervolgens beroep open bij de bestuursrechter. De student is dan ook terecht naar de bestuursrechter gestapt.
Het is nog wel de vraag of de intrekking van de mastergraad rechtmatig was. De rechtbank stelt vast dat uit de Whw geen bevoegdheid blijkt om een mastergraad in te trekken. Echter, een bestuursorgaan heeft in principe de bevoegdheid om een onjuist besluit in te trekken, mits hierbij de algemene beginselen van behoorlijk bestuur in acht genomen worden. Hierbij is van belang dat uit communicatie van de Inspectie is gebleken dat de verstrekte graad niet gelegaliseerd kan worden, ook stelt de rechter vast dat de wetgever beoogd heeft een strikt stelsel van beschermde graden in te stellen. Uit artikel 5.17 van de Whw vloeit immers voort dat een graad enkel mag worden verleend als de opleiding is geaccrediteerd. Deze belangen wegen zwaarder dan de rechtszekerheid van de student. De mastergraad mocht dan ook worden ingetrokken .
De rechtbank stelt evenwel vast dat de student de dupe wordt van de fout die de universiteit heeft gemaakt door de opleiding niet te accrediteren. Het is aan de student en de instelling om nu te bezien hoe dit gecompenseerd zal worden.
Moet een student zijn aanvullende beurs terugbetalen vanwege het gestegen inkomen van zijn vader - ook als hij al jaren geen contact meer heeft met die vader?